Art. 220d lid 1 onderdeel d van de Gemeentewet geeft een vrijstelling voor de terreinen of grond behorende tot de NSW-landgoederen. Deze grond wordt niet meegenomen in de waarde bepaling van het landgoed voor de gemeentelijke heffingen. De opstallen mogen wel worden belast met gemeentelijke heffingen. Om tot een goede waarde bepaling voor de opstallen te komen moeten deze gewaardeerd worden op de bestemmingswaarde, ex art. 17 lid 5 WOZ. Hetgeen hierna wordt uitgewerkt.

Een NSW-landgoed wordt op grond van art. 17 lid 5 wet WOZ afwijkend gewaardeerd in vergelijking tot “standaard” WOZ objecten. Voor een NSW-landgoed geldt de bestemmingswaarde, terwijl voor standaard objecten de waarde wordt bepaald alsof de volledige en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen in de meest gunstige marktomstandigheden, op grond van art. 17 lid 2 wet WOZ. Voor omvangrijke NSW-landgoederen met meerdere opstallen zou de standaard waardering tot gevolg hebben dat het object een enorme WOZ waarde krijgt, welke leidt tot een hoge jaarlijkse aanslag onroerendezaakbelasting en bij eventuele schenking of overlijden moet er afgerekend worden over de verkrijging ter waarde van de WOZ waarde. In de praktijk zijn de landgoederen vaak minder waard, bijvoorbeeld door het waarde drukkende effect van de instandhoudingsplicht gedurende vijfentwintig jaren, ex art. 7 NSW.

Voor de waardering op grond van de wet WOZ moet eerst het object afgebakend worden, dit kan op grond van art. 16 wet WOZ. Hierin is bepaald dat een gebouwd eigendom, een ongebouwd eigendom, een samenstel, of een zelfstandig gedeelte daarvan gewaardeerd moet worden met toepassing van art. 17 WOZ. Indien een landgoed meerdere zelfstandige objecten bevat, is het mogelijk dat deze onafhankelijk van elkaar gewaardeerd worden, op de voet van art. 16 onderdeel c wet WOZ. Op grond van onderdeel d van art. 16 wet WOZ kan gekozen worden om een samenstel van meerdere objecten te waarderen als één object. In dat geval moeten de objecten bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en naar omstandigheden beoordeeld bij elkaar horen. Bij grote NSW-landgoederen waar bijvoorbeeld meerdere woningen verhuurd worden is automatisch sprake van meerdere WOZ objecten, aangezien er verschillende gebruikers van de woningen zijn. Deze objecten worden allemaal apart afgebakend en voorzien van een eigen WOZ waarde.

In art. 17 lid 5 is een afwijkende waardering gegeven voor gerangschikte NSW-landgoederen. Hierin is bepaald dat voor de gebouwde eigendommen (de eigen woning en toebehorende gebouwen) rekening moet worden gehouden met het waarde drukkend effect van de bezits- en instandhoudingsplicht gedurende vijfentwintig jaren. Deze bepaling geldt alleen voor de kwalificerende gebouwde eigendommen, inclusief de exacte ondergrond van deze opstallen. Deze waardering geldt bijvoorbeeld niet voor de tuinen, of bedrijfsruimtes op het landgoed. In de praktijk komt de bestemmingswaarde uit tussen de 60% tot 90% van de waarde in het economisch verkeer. Dit is afhankelijk van de verhouding gebouwde- en ongebouwde eigendommen op het landgoed. Tevens is het gebruik van de gebouwde eigendommen en de hoedanigheid van de gronden van belang voor de waardering. Als het landgoed bestaat uit een landhuis met overwegend bos en natuurterreinen drukt de last tot instandhouding veel zwaarder dan wanneer bijvoorbeeld veel cultuurgrond aanwezig is. Deze verschillen moeten meegenomen worden in de bepaling van de bestemmingswaarde van het object.

Voor de ongebouwde eigendommen is ook een uitzondering gemaakt met betrekking tot de waardering voor de wet WOZ. De ongebouwde eigendommen worden in het geheel buiten beschouwing gelaten, op grond van art. 18 lid 4 WOZ jo. art. 2 lid 1 onderdeel b Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken.

Door deze regeling is er veel casuïstische jurisprudentie ontstaan, bijvoorbeeld de volgende zaak uit 2010. De eigenaar van een gerangschikt NSW-landgoed is van mening dat de ondergrond onder de gerangschikte opstallen wel meetelt voor de waarderingsuitzondering van art. 2 lid 1 onderdeel b Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken. Het Hof ‘s Hertogenbosch en de Hoge Raad zijn van mening dat de ondergrond niet valt onder de waarderingsuitzondering. De ondergrond wordt immers gerekend tot de gebouwde eigendommen, ex art. 5.20 lid 1 onderdeel e BW jo art. 16 wet WOZ. De waarde van de ondergrond wordt wel meegenomen in de WOZ waarde.

Het maakt voor de WOZ waardering – op de bestemmingswaarde – niet uit hoe het landgoed fiscaal gekwalificeerd is voor de inkomstenbelasting. Als sprake is van een niet gerangschikt gedeelte van het landgoed geldt daarvoor de standaard WOZ waardering op de waarde in het economisch verkeer.