In de definitie van een NSW-landgoed, ex art. 1 lid 1 onderdeel a NSW, is bepaald dat een landgoed geheel of gedeeltelijk bezet moet zijn met natuurterreinen, bossen en andere houtopstanden. Sinds 1 juni 2007 is het mogelijk om een rangschikking te krijgen met een bezetting bestaande uit alleen natuurterreinen. Voor 2007 moest er altijd sprake zijn van een bepaald percentage bos of houtopstanden. De wetgever heeft hier bewust voor gekozen om het natuurschoon bezit van natuurschoon van particulieren verder aan te moedigen en het beroep op de NSW te vergroten. De wetgever heeft vervolgens het begrip gedeeltelijk zo ingevuld dat het moet gaan om tenminste 30% natuurterrein, bos en of andere houtopstanden van het gerangschikte terrein, ex art. 2 lid 1 onderdeel c Rangschikkingsbesluit. Deze 30%-eis is het bezettingsvereiste.
Wat zijn de gevolgen als niet is voldaan aan het 30%-criterium? Is er dan een mogelijkheid om toch gerangschikt te worden als NSW-landgoed? Dit is inderdaad mogelijk. Bijvoorbeeld voor buitenplaatsen (als de buitenplaats kleiner is dan vijf hectare) gelden afwijkende bezettingsvereisten op grond van art. 3 leden 1 en 2 Rangschikkingsbesluit. Tot slot kan een uitzondering worden gemaakt als na uiterlijk drie jaar wel aan de vereisten is voldaan. Hiervoor moet een beplantingsplan zijn gemaakt en moet gestart zijn met feitelijke werkzaamheden, ex art 3a NSW jo. art. 3 lid 6 Rangschikkingsbesluit. In dat geval wordt de onroerende zaak ex art. 1 lid 4 NSW wel aangemerkt als een NSW-landgoed. Hetzelfde is mogelijk door het opstellen van een natuurinrichtingsplan ex art. 1 lid 2 Rangschikkingsbesluit. In dat geval moet wel aan de vereisten van art. 7 Rangschikkingsbesluit zijn voldaan. Het is mogelijk om een natuurinrichtingsplan om te zetten in een bosbeplantingsplan en vice versa, dit heeft geen gevolgen voor de NSW-rangschikking.